Zijn we niet te vroeg ?

Zijn we niet te vroeg? door Hugo van Duijn

Voor wie is dit boekje?

Met dit boekje hebben we getracht overpeinzingen en gedachtes bij het wel of niet afscheid nemen van uw huisdier naar voren te laten komen.
Een hulpmiddel ook om tot een voor dier en mens wijs en verantwoord besluit te komen.

Zijn we niet te vroeg?

Overdenkingen over het in laten slapen van het dier dat al enige tijd aan “het laatste hoofdstuk” bezig is.

door Hugo van Duijn

De tekst van dit boekje en de potloodtekening van Clinto, een “echte Boeren Heidestabij”, zijn gemaakt door dierenarts Hugo van Duijn.

Voorwoord

Dit dunne boekje is geschreven kort na het moment dat we afscheid hebben genomen van onze hond Clinto.
Al 20 jaar geef ik als dierenarts advies aan eigenaren over het meest optimale moment van euthanasie voor hun meestal oude, langzaam aftakelende dieren die aan het laatste hoofdstuk van hun leven bezig zijn.
15,5 jaar was ik ook baasje van Clinto, of – zoals ik hem zelf altijd goedbedoeld noemde – onze “lelijke kruising”.
En toen was het zo ver: Clinto was fors aan het aftakelen en de vragen waar ik zelf altijd zo goed de antwoorden op wist, kwamen nu ook bij mij boven.
Om antwoorden te krijgen op die vragen, ging ik uiteindelijk bij mezelf op consult.
Ik gaf mezelf de antwoorden, zoals ik dat al 20 jaar aan anderen doe.
Aangezien dit soort vragen nog vaak zullen komen heb ik de overdenkingen op papier gezet in de hoop dat ze de baasjes zullen helpen, maar ook de beestjes.
Ik hoop dat dit boekje ertoe zal leiden dat aan de ene kant veel dieren nog een tijdje kunnen verder leven, eventueel met hulp in de vorm van diergeneeskundige ondersteuning.
Aan de andere kant hoop ik dat dit boekje eraan bijdraagt dat ellendige situaties niet onnodig lang hoeven voort te duren.

De kwaliteit van leven in het laatste hoofdstuk

Steeds vaker komen baasjes bij me uitsluitend voor overleg over het allerbeste en optimale moment om afscheid te nemen van hun aftakelende huisdier.
Ze komen er zelf niet uit. Aan de ene kant voelen ze wel dat het moment nadert, maar aan de andere kant kunnen ze het idee niet verdragen dat het zover is.
Het is dus de bedoeling om er op één of andere manier achter te komen hoe je werkelijk denkt over de toestand van je trouwe viervoeter.

Dit zonder gedachten aan hoeveel je hem zult missen als hij er niet meer is, of aan de 100 andere redenen om hem niet kwijt te willen. In de hierop volgende bladzijden zal ik proberen wat tips en suggesties te geven rondom dit onderwerp.
Het mag duidelijk zijn dat de beslissing ook kan zijn dat het eigenlijk nog best te doen is!
Dit neemt echter niet weg dat het goed is af en toe nuchter op een rijtje te zetten hoe het met je huisdier gaat.

Wat is ‘het laatste hoofdstuk’?

Dit boekje gaat over die dieren waarvan men goed beseft dat ze al een tijd aan hun “laatste hoofdstuk” bezig zijn, maar waarvan men niet goed weet of het hoofdstuk afgesloten moet worden.
Dat het gaat om het ‘laatste hoofdstuk’ kan simpelweg te maken hebben met de ouderdom.
Of beter gezegd: met de gebreken die ouderdom met zich meebrengt.
Ouderdom zelf is namelijk geen ziekte.
Een Yorkshire terriër van 8 jaar is jong , maar kan ziek zijn.
Een Duitse Dog van 8 jaar is oud, maar kan heel gezond zijn.
Het laatste hoofdstuk kan ook worden bepaald door een slopende ziekte, onafhankelijk van de leeftijd.
Sommige ziektes zijn op zich niet dodelijk, maar zorgen wel voor een steeds slechtere kwaliteit van leven.

Te denken valt aan chronische gewrichtsaandoeningen waarbij pijnstilling uiteindelijk faalt en waarbij nauwelijks nog voortbeweging mogelijk is.
Ook zijn er chronische aandoeningen waarbij voorspelbaar is dat ze op een bepaald moment zeer acute en dodelijke problemen zullen geven. Het probleem is dat je niet precies weet wanneer dit zich zal voordoen.

Een vaak voorkomende groep aandoeningen in deze categorie zijn de hartaandoeningen.
Deze kunnen we soms heel lang onder controle houden met medicatie, maar uiteindelijk en onvermijdelijk leiden ze tot een erg vervelende dood.
Zodanig vervelend dat je dat een dier niet zou moeten aandoen en dat je de plicht hebt dit tijdig te voorkomen zodra de voortekenen zich aandienen.

Een aparte vorm problemen die het ‘laatste hoofdstuk’ kunnen bepalen, zijn de gedragsproblemen.
Soms bestaan ze al heel lang, of worden ze langzaam maar zeker zo erg dat er een onhoudbare situatie dreigt te ontstaan – ondanks pogingen het gedrag te veranderen.
Dit hangt natuurlijk voor een groot deel af van wat het baasje kan verdragen.
Er is voor iedereen een grens die niet overschreden mag worden.
Ook hier is het probleem dat je niet weet wanneer de grens overschreden gaat worden, ook hier is het doel het niet zo ver te laten komen.
Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld is het tolereren van agressief gedrag totdat er zich een ernstig bijtincident voordoet.

De criteria van levenskwaliteit

De kwaliteit van leven bepaalt of het in het laatste hoofdstuk nog de moeite waard is door te leven, of niet.
De term ‘kwaliteit van leven’ is eigenlijk net zo vaag als ‘niet lijden’.
Wat zijn de minimale kwaliteitseisen?
Hoe meet je kwaliteit?
Er is veel nagedacht over een methode om de kwaliteit op een of andere manier te meten.
Door de commissie Brambell (1965) zijn een vijftal vrijheden voor het dier geformuleerd. Dieren zijn moeten vrij zijn:

1. van dorst, honger en onjuiste voeding;

2. van fysiek en fysiologisch ongerief;

3. van pijn, verwondingen en ziektes;

4. van angst en chronische stress;

5. om hun natuurlijke (soorteigen) gedrag te vertonen.

Omdat deze vrijheden ook van toepassing zijn op landbouwhuisdieren en hun huisvesting lijken ze soms wat lastig toepasbaar voor onze gezelschapsdieren.
Met de vijf vrijheden in het achterhoofd vatte ik de minimale eisen die gesteld moeten worden aan de levenskwaliteit van een gezelschapsdier als volgt samen: “eten, drinken, vrolijk zijn en geschikt zijn als huisdier”

De eerste eis:

ETEN

Wel of niet eten is simpel waar te nemen en lichaamsgewicht is eenvoudig te meten.
Het komt er eenvoudigweg op neer dat het dier een zodanige eetlust moet hebben dat het niet steeds verder afvalt en inteert.
Dat er goed eten ter beschikking is, neem ik als vanzelfsprekend aan.
Als een dier totaal niet wil eten, kun je dat nog wat uitstellen door lekkernijen te geven, maar eigenlijk is dat al een slecht teken. Ik verbaas me er toch nog regelmatig over hoe ver sommige baasjes hun aftakelende huisdier laten afvallen voor ze aan zichzelf toegeven dat hun huisdier toch echt niet meer serieus eet.
Door te focussen op dat ene kleine hapje dat er per week nog gegeten wordt, kan je toch zeggen dat hij nog wel WAT eet?
Vaak wordt minder eten verklaard met ouderdom, maar strikt genomen is ouderdom geen ziekte.
Het zijn de gebreken die ouderdom met zich meebrengt, waar het dier last van krijgt.
Als een dier niet eet, is er wat aan de hand, en als de reden is dat hij zich te ziek voelt om te eten, moet er wat gebeuren.

De tweede eis:

DRINKEN

Eigenlijk ook een simpele eis.
Er van uitgaand dat er altijd drinken (schoon water) beschikbaar is, lijkt het niet meer dan logisch dat er ook in voldoende mate opgedronken moet worden.
Ook in dit geval sta ik er van te kijken dat er soms oogkleppen voor gaan bij baasjes als het dier zo ziek is dat het niet meer drinkt. Het geven van water in de bek is ongetwijfeld goed bedoeld, maar het zet geen zoden aan de dijk.
Een hond van 20 kilo heeft een liter per dag nodig.
Dit betekent 500 spuitjes van 2 milliliter (24 uur lang elke 3 minuten één) en dan zonder knoeien!
Bedenk daarbij ook dat zieke dieren nogal eens braken of diarree hebben: een groot deel van het water komt er dus weer uit.
Eigenlijk is er dus veel meer nodig dan die ene liter.
Het verschil met eten is natuurlijk wel dat dit soort toestanden nooit lang duren, want uitdrogen gaat zeer snel.
Ook hier geldt dus: als een dier niet wil drinken, is er wat aan de hand en moet er wat gebeuren.

De derde eis:

VROLIJK ZIJN

Dit is verreweg de moeilijkste.
Het gaat hier vooral om het AFWEZIG zijn van allerlei narigheden die, in tegenstelling tot eten en drinken, niet zomaar te meten zijn. Dat is ook de reden waarom ze op één hoop zijn geveegd.
Als ik ze allemaal apart als reden had genoemd, was het rijtje veel te lang geworden.
De meest genoemde narigheid is natuurlijk pijn.
Een dier moet eigenlijk geen pijn hebben, of in ieder geval zeker niet te veel.
Maar wat is ‘veel’, en kan hoe kan een baasje pijn van het huisdier waarnemen?
Uit onderzoek blijkt dat zowel baasjes als dierenartsen dat niet altijd goed kunnen.
Dit geldt vooral bij chronische pijn zoals bij artrose, en niet zozeer bij pijn zoals bij een net gebroken poot.
Zeurende pijn kan erg lang aanwezig zijn en als het erger wordt, wordt het ook vaak ‘ouderdom’ genoemd.
Pijn die langer aanwezig is, went niet.
Bovendien maakt deze pijn het dier gevoeliger voor pijnprikkels.
Een goede manier om een dier te ‘vragen’ of hij pijn heeft, is wat langer een goede pijnstiller te geven en te kijken of het beter gaat. Ook de werking van pijnstillers is op een bepaald moment niet meer genoeg, en als bijvoorbeeld de (oude) hond met artrose echt niet meer vooruit kan, is het misschien wel tijd om afscheid te nemen (of een gewrichtsprothese te overwegen).
Behalve pijn, dat vaak als enige uit het rijtje narigheden genoemd wordt, zijn er nog veel meer zaken die er niet mogen zijn.

Benauwdheid is een veel voorkomende.
Bij herhaling heb ik zeer benauwde uitbehandelde (hart)patiënten gezien waarvan dan toch nog werd gezegd: “Maar hij heeft geen pijn…” Als ik dan uitleg dat je zo’n hondje letterlijk niet moet laten stikken, valt het verdrietige kwartje meestal wel: er is meer dan ‘geen pijn hebben’.
Met een beetje nadenken kan je het lijstje narigheden zelf opstellen en misschien wel erg lang maken.
Hoe zou je het zelf vinden als je vele malen per dag moet braken, terwijl er niets aan te veranderen is?
Zou het een pretje zijn om twee epilepsieaanvallen per week te krijgen ondanks hoge doseringen medicatie?
En als dat dan nog acceptabel is, waar ligt dan de grens?
Of je vindt dat je dier nog ‘vrolijk’ is, kan je dus eigenlijk best goed bepalen.
Vaak wil je dit echter tegen het eind van zijn leven eigenlijk helemaal niet weten.
Af en toe voel je wel die gedachte in je opkomen, maar die zet je liever snel van je af.

De vierde eis:

GESCHIKT ZIJN ALS HUISDIER

Deze zakelijk klinkende eis heeft voornamelijk te maken met gedrag.
De meest voorkomende problemen vallen onder agressie en zindelijkheid.
Niet alleen de gedragingen van het dier zelf spelen hier een rol, maar ook de interpretatie van het begrip ‘geschikt’.
Wat de één geschikt vindt, is voor de ander onacceptabel.
Het eerste serieuze bijtincident kan bijvoorbeeld al onacceptabel worden gevonden, vooral indien het slachtoffer een kind betreft.
Ook onzindelijkheid wordt in zeer verschillende mate getolereerd.
Het grote probleem met gedrag is dat veel baasjes zich erg schuldig voelen bij alleen al de overweging het dier te euthanaseren vanwege zijn gedrag – niet zelden valt het woord ‘moordenaar’.
Ik ben er echter van overtuigd dat je jezelf niet moet wegcijferen.
Het voorbeeld van het ernstig gebeten kind is het duidelijkst.
Je moet niet willen dat dit nog een keer gebeurt.
Het zou een oplossing kunnen zijn de hond een ander tehuis te geven, maar hoe zeker weet je dat daar nooit een kind gebeten wordt?
En als dat wél gebeurt: wil je dat op je geweten hebben?
Tot de groep honden waar dit boekje over gaat, behoort de bijtende bejaarde hond die bijvoorbeeld uit onzekerheid is gaan bijten omdat hij het allemaal niet goed meer ziet of hoort.
Zo’n hond kan je zeker niet herplaatsen.
De onzindelijke oude hond met de daardoor oververmoeide eigenaar is een lastiger geval.
Maar er is een grens.
Die grens is moeilijk aan te geven, maar als de gezinsleden zelf slechter gaan functioneren en iedereen eigenlijk stiekem hoopt dat het dier overlijdt, moet je je afvragen of je daar op moet wachten.
Een derde categorie gedrag is dementie.
Het demente dier kan erg afwezig zijn of erg in de war.
Zo kunnen oude honden bijvoorbeeld de hele dag naar de muur kijken of de hele nacht hoorbaar door de kamer lopen en iedereen wakker houden.
Oude katten kunnen extreem veelvuldig miauwen zonder (duidelijke) lichamelijk oorzaak.
Is het wenselijk dat niemand meer een oog dicht doet?
Bovendien: is zo’n dier nog vrolijk?
Je moet je in dergelijke situaties afvragen of je wil dat dit nog langer voortduurt – voor het dier zelf, maar ook voor de baasjes.
Je hoeft jezelf hierbij niet weg te cijferen met argumenten als: ik kan een dier dat altijd trouw is geweest toch niet zomaar laten inslapen?
Als je die moeilijke beslissing neemt, is dat nooit ‘zomaar’, maar omdat je inziet dat het om goede redenen de juiste beslissing is. Verwar een juiste beslissing niet met een vrolijke beslissing!

Het ‘juiste’ tijdstip

Behalve mensen die überhaupt tegen euthanasie zijn, kan bijna iedereen zich vinden in de bewering dat er een moment kan aanbreken waarop het het beste is om een aftakelend dier te euthanaseren.
Het bepalen van dat moment, is echter erg lastig.
Baasjes zullen zelf aan de slag moeten om op een of andere manier dit moment te bepalen, en kunnen aan anderen hooguit raad vragen.
Om achter je beslissing te kunnen staan is het aan te raden hem uiteindelijk zelf te nemen en niet, zoals vaak gebeurt, dit over te laten aan een ander.
Als dierenarts wil ik best de veel gestelde vraag beantwoorden wat ik zou doen als het mijn hond was, maar ik zeg er wel bij dat mijn beslissing niet die van een ander hoeft te zijn. Het baasje moet achteraf niet het idee krijgen dat het van mij ‘moest’.
Dit neemt natuurlijk niet weg dat ik het soms nodig vind om te sturen.
Dat kan, voor de goede orde, ook betekenen dat ik erop aan stuur om niet te euthanaseren.
Aangezien het juiste moment niet te berekenen of te beredeneren valt, zal het een gevoelsbeslissing moeten worden.
Juist omdat het zo gevoelig ligt, valt dat erg tegen.
Je moet proberen te bepalen hoe je erover denkt, zonder je te laten leiden door de gedachte dat je je dier niet wilt missen.
Dat is namelijk één van de gedachten die niet bijdraagt aan het bepalen van het goede moment.
De dag dat je hem wél kan missen zal immers nooit komen.
Ga je toch op die dag zitten wachten, dan komt er nooit een reden om het lijden te stoppen.
Misschien is het daarom goed te bedenken dat het optimale, beste, juiste, of enige moment niet bestaat.
Hieronder bespreek ik een paar overwegingen die desalniettemin kunnen helpen bij het bepalen van het moment.

“Niet te laat!” in plaats van “niet te vroeg?”

Je weet nooit zeker of het een goed moment is.
Wat je (alleen achteraf) wel te weten kunt komen, is wanneer het te laat is geweest.
Dit moet dus je streven zijn: niet te laat!
Het lijkt wat onlogisch, want als je het optimale tijdstip niet weet, weet je toch ook niet wanneer je te laat gaat zijn?
Dat is helemaal waar, maar er is wel een manier om daar achter te komen.
Stel je voor hoe het zou zijn als je huisdier nog een maand zou leven op de manier waarop dat de afgelopen maand gegaan is.
Essentieel hierbij is dat je alles overdenkt, en niet alleen de dingen die nog goed gaan.
Wees eerlijk en denk ook aan de dingen die te wensen over laten.
Dit betekent natuurlijk niet dat een dier niet oud mag zijn.
Natuurlijk zijn slechtziendheid, slechthorendheid en niet meer over de schutting kunnen springen geen redenen op zich om een leven te beëindigen.
Als een oude hond met medicatie of af en toe andere medische hulp nog goed functioneert, is er niets aan de hand.
Zijn er echter zaken die echt slecht gaan, loop daar dan niet voor weg.
Benoem ook hoe slecht het gaat als het gebeurt.
Betrek in de overdenking ook hoe vaak iets voorkomt en hoe lang het duurt.
Is dat dagelijks, één keer per maand of iets er tussenin? Duurt het een minuut of misschien een paar dagen?
Als je er echt de tijd voor genomen hebt deze maand te overzien, beeld je dan vervolgens in dat de viervoeter na precies nog zo’n maand gestorven is.
Zou je op dat moment zeggen: “Die maand heeft hij nog mooi gehad” of “Die laatste maand was eigenlijk tobben”?
Bij het eerste antwoord is het goed dat je alles even op een rijtje hebt gezet, en begin je gewoon aan de volgende maand.
Bij het laatste antwoord moet je je ernstig afvragen of je aan die volgende maand moet beginnen.
Bedenk ook: beter een week te vroeg dan een uur te laat!

“Lag hij maar dood in zijn mandje….”

Vaak hoor ik baasjes van aftakelende dieren zeggen: “Lag hij maar dood in zijn mandje” (of een variatie die op hetzelfde neerkomt).
Het is goed om even stil te staan bij wat er nu eigenlijk gezegd wordt en waarom.
De uitspraak dat je wil dat een dier ooit dood in zijn mandje ligt, kan je ook doen aan het vroegste begin van zijn leven.
Je bedoelt dan: ik hoop dat hij na een lang en gezond leven ooit vredig in zijn slaap sterft.
In het geval van een aftakelend dier, is de wens echter géén wens voor de lange termijn.
Stel je voor dat je vroeg in de ochtend nog in je bed ligt en je hebt je huisdier die dag nog niet gezien.
Als je denkt: “Ik wou maar dat hij NU dood in zijn mandje lag”, dan is er iets heel anders aan de hand.
Dit is feitelijk een heel directe wens.
Als je die wens letterlijk vertaalt, krijg je de meer confronterende tekst: “Ik wou maar dat hij dood was…”
Het gaat dus om een baasje dat enerzijds erg veel om zijn huisdier geeft en hem niet wil missen, maar anderzijds wenst dat datzelfde dier dood was.
Dit lijkt erg met elkaar in tegenspraak, maar toch hoor ik het mensen regelmatig zeggen.
Dat ze zelf de eigenlijke betekenis van hun uitspraak niet helemaal beseffen, blijkt uit het feit dat ze vaak wat schrikken als ik ze hun uitspraak uitleg.
“Ja ehhh, maar we willen hem niet kwijt hoor!”, zeggen ze dan.

Die grote tegenstelling kan maar aan één ding liggen: het gaat zo slecht met het dier dat de baasjes (onbewust) inzien dat het beter zou zijn als hij insliep.
Ze zouden daar vrede mee hebben, ondanks het verdriet.
Waarom dan toch de schrik bij mijn uitleg?
Ze zien wel in dat het beter zou zijn, maar willen het niet zelf ‘veroorzaken’ door met mij die vervelende afspraak te maken.
Ze voelen zich dan ‘schuldig’ aan zijn dood.
Menig eigenaar zegt zelfs sorry tegen zijn dier als ik het laat inslapen.
Maar op tijd ingrijpen, hoort óók bij ‘een goed baasje zijn’.
De grote barrière is dus zelf het initiatief te nemen tot het inslapen van je huisdier.
Dat is zo moeilijk dat je gaat hopen op de makkelijkere oplossing: dat het dier zelf dood gaat in zijn mandje.
Ik denk dat baasjes dit soort gedachten moeten herkennen als een signaal dat het mogelijk echt tijd is om (zeer) binnenkort afscheid te nemen!
Als je veel van je huisdier houdt, maar ondanks dat tóch zijn dood wenst, geeft dat letterlijk te denken…

De beste stuurlui…

Het komt nogal eens voor dat de mensen in de omgeving signalen afgeven dat ze het tijd vinden dat je je dier laat inslapen.
Dit leidt vaak tot ergernis en boosheid bij de baasjes.
Ze denken: “Waar bemoeien die mensen zich mee? Dat maak ik zelf wel uit!”
Dat laatste is helemaal waar: je maakt het zelf uit.
Je kan het hier natuurlijk bij laten en ervan overtuigd zijn en blijven dat de beste stuurlui aan wal staan.
Bedenk wel dat er meestal wel iets aan de hand is als je dit soort geluiden steeds vaker hoort.
Het kan niet zo zijn dat iedereen dit soort dingen zegt om je te kwetsen.
Niemand vindt het namelijk gemakkelijk om zoiets tegen een baasje te zeggen en het zou best kunnen dat omstanders anders tegen de kwaliteit van leven van het dier aankijken dan het baasje zelf.
Het is wellicht tijd om dapper genoeg te zijn om je af te vragen waarom mensen uit je omgeving dat zeggen.
Als je besluit dat het nog best goed gaat, is daar niets mis mee.
Het is waarschijnlijk wel tijd dat je voor jezelf nagaat welke concrete verslechteringen er nog nodig zijn om je tot de conclusie te laten komen dat het niet meer gaat.
Over het concreet maken van overwegingen gaat het volgende hoofdstukje.

Niet vaag maar concreet! Wat wil je of juist niet?

Als ik een dier zie waarvan ik denk dat er over zijn kwaliteit van leven nagedacht zou moeten worden, is er meestal niet veel nodig om het gesprek met het baasje ‘spontaan’ op dat onderwerp uit te laten komen. Ik wil dan vooral polsen of het baasje hier wel eens eerder bij stil heeft gestaan. Een simpele vraag als: “Gaat het allemaal nog een beetje?” is genoeg. Er zijn drie antwoorden mogelijk.

Het eerste antwoord is een overtuigend “Ja hoor, geen problemen!”, met vervolgens wat details over wat dat inhoudt. Klinkt dat goed, dan laat ik het erbij. Ik bevestig dat ouderdom geen ziekte is, en ik hoop dat ik bijgedragen heb aan het besef dat je je als baasje af en toe rustig moet afvragen hoe het gaat in het laatste deel van het huisdierleven. Niet te vaak, maar wel af en toe.

Het tweede antwoord is iets in de trant van: “Je kunt goed merken dat hij erg oud wordt.” Ik vraag dan waar je dat allemaal aan kan merken. Meestal komt er een rijtje ouderdomsongemakken en blijft het van mijn kant bij het kort bespreken van “eten, drinken, vrolijk zijn en geschikt als huisdier”. Ook wijs ik het baasje erop dat een verandering in de gezondheid van het dier niet altijd ernstig hoeft te zijn, maar dat het wel verstandig is het te melden. Er zijn namelijk ouderdomskwalen waar best wat aan te doen valt, als je er maar vroeg genoeg mee begint. Dit om te voorkomen dat men thuis blijft zitten met de gedachte dat er toch niets aan te doen valt. Of er dan daadwerkelijk iets gedaan wordt, bepalen we natuurlijk in overleg. Maar het zou zonde zijn als het baasje dat best gewild had, maar te lang gewacht heeft. Ik heb dit helaas te vaak meegemaakt. Het is hierbij belangrijk te bedenken dat een dier NOOIT inslaapt OMDAT het baasje besloot naar de dierenarts te gaan. Deze koppeling blijft helaas wel eens in de gedachten van baasjes bestaan. Als er twijfels zijn, is het dus altijd het beste om langs te gaan, want er zijn teveel dieren vroegtijdig ingeslapen omdat ze NIET naar de dierenarts werden gebracht.

Het derde mogelijke antwoord kan variëren van: “We denken dat het niet lang meer duurt” tot tranen. Op dat moment wordt het tijd voor wat meer vragen en eventueel gewoon een afspraak om alles op een rijtje te zetten. Tijdens zo’n gesprek komen er vaak vage begrippen boven water als ‘hij mag niet lijden’ en ‘het moet wel leuk blijven’ of ‘hij hoeft niet af te zien’. Zoals al eerder aangestipt werken dit soort goedbedoelde criteria niet. Ze zijn te vaag en daardoor slecht bruikbaar. Je zult ze moeten vertalen naar iets concreets. Er zijn diverse voorbeelden te noemen van concreet maken van kwaliteitsvoorwaarden en je kunt ze laten beginnen met: “Ik wil (niet) dat” gevolgd door iets concreets, iets meetbaars. Voor sommige mensen werkt dit beter dan de eerder beschreven ‘gevoelsmethodes’. Een baasje vertelde mij ooit dat ze naar aanleiding van een gesprek met mij over haar oude hond met ernstige artrose een plan had verzonnen. De dag dat de hond, ondanks pijnstillers, injecties, en wat voor maatregelen dan ook niet meer in staat bleek het einde van haar niet al te lange straatje lopend te halen, zou ze hem laten inslapen. De achterliggende gedachte: ik wil niet te lang wachten en ik wil hem onnodig leed besparen. Ze heeft woord gehouden. Een eigenaar van een kat van 18 jaar met een chronisch nierprobleem, had een ander criterium bedacht. De poes was best attent, maar werd steeds magerder, dronk veel en at afwisselend: dan weer een dagje niet, dan weer een week wel. Het voelde voor de eigenaar niet goed om de kat na één dagje niet eten meteen te laten inslapen. Misschien zou er immers weer een weekje met eetlust volgen. Aan de andere kant besefte hij heel goed dat dit echt het laatste hoofdstuk was, en dat hij de plicht had om in te grijpen. Hij nam zich voor dat vijf dagen zonder een hap eten de grens was. Als een huisdier door een aandoening regelmatig een epilepsie aanval krijgt en de achterliggende aandoening is ongeneeslijk of onbekend, zal je het moeten doen met epilepsiemedicatie. Op oudere leeftijd werkt deze medicatie vaak maar voor beperkte duur. Het is goed om dan van te voren te bedenken hoeveel aanvallen je nog acceptabel vindt en het dier in te laten slapen zodra dat aantal wordt overschreden. Je stelt van tevoren voor jezelf vast: ik wil niet dat hij meer aanvallen krijgt dan…. Dit kan je ook doen wanneer het dier niet zelfstandig overeind kan komen. Er is natuurlijk niets mis mee om af en toe een helpende hand toe te steken, maar hoe vaak is acceptabel? Wil je wachten tot je de oude hond van dertig kilo dagelijks drie keer naar het uitlaatveldje moet tillen? Is die dertig kilo van belang of is het ook voor een gemakkelijk te tillen hondje geen pretje als het niet zelf kan lopen? Als je kat vreselijk heftig braakt door een nierprobleem, hoe vaak wil je dat dan nog zien of misschien wel helemaal niet meer? Het is wenselijk van te voren iets te bedenken zodat de beslissing eigenlijk wordt genomen door het dier zelf. Op het moment dat het dier het criterium bereikt dat jij in alle rust hebt verzonnen, wordt je zodoende minder overvallen. Je blijft dan niet eindeloos nieuwe dingen verzinnen om jezelf te overtuigen dat het best nog gaat.

Welke argumenten tellen mee en welke niet?

Om met de deur in huis te vallen: er is maar één argument dat telt: de kwaliteit van leven van het dier (waarbij onacceptabel gedrag een rare plaats inneemt). Daarnaast zijn er heel veel argumenten die niet meetellen in de bepaling van het juiste moment. Dit zijn zowel argumenten om wel in te laten slapen als argumenten om dat niet te doen. Het komt er op neer dat je de verplichting hebt de levenskwaliteit op peil te houden, maar je bent niet verplicht alles te doen wat mogelijk is – ook niet bij schijnbaar simpele dingen. Waar de grens ligt, en hoe ver eenieder gaat in het aanwenden van therapieën, verschilt enorm (bij baasjes en dierenartsen). De beslissingen dienen weloverwogen gemaakt te worden, liefst in overleg met een dierenarts. De uiteindelijke beslissing ligt natuurlijk bij het baasje.

“Hij kan nog zo veel”

Er zijn de argumenten om een aftakelend dier niet te laten inslapen die eigenlijk niet meetellen, maar altijd aangevoerd worden. Er zijn drie groepen: de argumenten over alle dingen die nog wél goed gaan met het dier, de argumenten over zaken die los staan van de levenskwaliteit, en argumenten gebaseerd op de vergelijking van dieren met mensen. Ten eerste de dingen die nog wel goed gaan. Er is nog NOOIT een dier ingeslapen vanwege de dingen die nog goed gaan. Toch worden ze ALTIJD aangedragen in het overleg over inslapen. Zelf heb ik me als baasje overigens ook schuldig gemaakt aan deze manier van denken, dat is verderop te lezen. Ik begrijp heel goed dat baasjes denken: “Hij kwispelt nog als hij ons hoort”, “Hij eet nog zo goed”, “Hij heeft geen pijn” of: “Ze speelt soms nog met de andere kat”. Ze kunnen allemaal helemaal waar zijn, maar nooit de reden om een dier niet in te laten slapen. De reden om een dier te laten inslapen is helaas soms niet te compenseren met de dingen die het nog wel doen. Zie het als een rapport in de examenklas van de middelbare school: sommige onvoldoendes mag je nu eenmaal niet opheffen met andere goede punten. Je bent dan ook niet gezakt vanwege die 10 voor wiskunde, maar vanwege de 1 voor Frans. Tegen je gevoel in, moet je je dus laten leiden door de dingen die slecht gaan met je dier en niet door de dingen die nog redelijk of goed gaan.

“We zijn er nog niet aan toe”

Ten tweede zijn er de argumenten die eigenlijk niets te maken hebben met de kwaliteit van leven van het dier. Ook deze worden nagenoeg altijd naar voren gebracht en ook dat is zeer begrijpelijk. Het gaat hier om uitspraken als: “We kunnen hem nog niet missen”, “We zijn er nog niet aan toe”, “Ik ben het helemaal met u eens dat het onhoudbaar is, maar ik moet eerst aan het idee wennen”. Deze drie voorbeelden gaan allemaal over het baasje zelf, en niet over hun dier. Ze volgen vaak op de vaststelling dat het echt niet meer gaat en het besef dat het beter is het dier te laten inslapen. Natuurlijk wil je als baasje je dier niet kwijt wil, maar dat mag nooit een afweging zijn, hoe waar het ook is. Het hangt erg van de toestand van het dier af hoe acceptabel het is om toch nog even aan het idee te wennen. Ik zie vaak dat mensen (soms zelfs bij herhaling) afzeggen van de nare afspraak tot inslapen omdat het baasje er niet aan toe is. Niet zelden volgt later het besef dat het te lang heeft voortgeduurd. Er zijn nog meer argumenten die los staan van het dier, maar erg emotioneel kunnen zijn. Meestal gaat het om dieren die een hogere ‘emotionele waarde’ hebben dan gemiddeld. Bij de kat van een overleden partner, kan het verdriet van het verlies van de partner weer bovenkomen. Ook zijn er dieren die veel steun betekend hebben of nog betekenen voor mensen met vaak heel grote en ernstige problemen. Daarnaast zijn er mensen die niet zozeer speciale steun ondervinden van hun dier, maar zo veel problemen hebben dat ze het inslapen van het dier ‘er niet bij kunnen hebben’. Met alle respect voor de ernst van de omstandigheden: deze problemen staan los van de levenskwaliteit van het dier en kunnen nooit een reden zijn om lijden van het dier te rekken, hoe moeilijk dat ook is. Er zijn nog wat minder heftige redenen die met de baasjes te maken hebben. Vaak wil men wachten met inslapen omdat één van de gezinsleden er bij wil zijn. Of dit een probleem is, hangt af van de toestand van het dier en van hoe lang het duurt voor het gezinslid er kan zijn. Een artrosepatiënt kan best wachten tot de dochter uit school komt. De benauwde hartpatiënt heeft letterlijk geen tijd tot het baasje over drie weken terug is van zakenreis. Het principe blijft echter dat als er in goed overleg besloten is dat het niet meer gaat, er vervolgens eigenlijk geen enkele goede reden is te bedenken om nog lang te wachten met inslapen. Wat lang wachten precies inhoudt, is wat rekbaar en soms aan te passen aan de omstandigheden, maar hoe lang je ook besluit te wachten, besef wel dat je net besloten hebt dat het niet meer gaat.

“Inslapen is zielig”

Een weer andere categorie argumenten komt voort uit de vergelijking van mensen met dieren. Die vergelijking gaat echter niet altijd op. De toestand van een dier dat verlamd is vanaf zijn hals wordt nagenoeg altijd als onacceptabel gezien, terwijl dat bij mensen anders ligt. Ook over demente mensen wordt anders gedacht dan over demente dieren. Bij bejaarde mensen wordt volop therapeutisch ingegrepen, terwijl bij dieren op hoge leeftijd vaak wordt gezegd dat ze te oud zijn voor bijvoorbeeld uitgebreide operaties. Mensen in een rolstoel zie je vaak, maar over honden die met hun verlamde achterkant op een paar wieltjes gebonden zijn, wordt gemiddeld heel anders gedacht. Aan de andere kant overlijden mensen nogal eens op een manier die ik mijn hond wil besparen. Het lijkt daarom niet zinvol argumenten aan te voeren die te maken hebben met wat je bij mensen zou doen. Er is nog een argument dat vaak naar voren komt: inslapen is zielig. Ik denk dat dit hooguit geldt voor het baasje vanwege zijn verdriet. Het inslapen zelf is voor het dier net zo zielig als wanneer het een narcose prikje krijgt of zelfs de jaarlijkse enting. Als een dier boos wordt van de jaarlijkse enting, kan dat ook gebeuren bij het prikje om in te slapen, maar niet omdat het dier weet wat de gevolgen van dit prikje zullen zijn. Niets wijst erop dat het dier beseft wat het verschil is tussen het ene of het andere prikje. Er zijn mensen die zeggen dat hun dier weet wat er gaat gebeuren. Ik denk te weten dat dieren hooguit van slag zijn omdat ze merken dat het baasje van slag is. Ik denk ook te weten dat dieren niet zoals mensen beseffen dat er morgen weer een dag is en er niet bij stilstaan dat hun leven eindig is. Misschien kan je wel spreken van zielig als het dier als gevolg van de narcose misselijk wordt en daarom probeer ik dat te voorkomen. Inslapen is echter zeker niet zo zielig als het laten voortduren van een situatie met een onacceptabele lage kwaliteit van leven.

Spijt

In verband met het inslapen zie ik twee soorten spijt. Ten eerste zijn er mensen die achteraf toch spijt krijgen dat het dier is ingeslapen. Dit is natuurlijk vreselijk, maar ik denk ook dat spijt vaak wordt verward met verdriet en soms met boosheid, wanneer het gaat om een gezinslid dat nog niet zeker was en door de anderen is ‘overgehaald’. Het is gemakkelijk om te zeggen, maar spijt moet je niet hebben, want dan doe je jezelf nog meer verdriet aan dan je al hebt. Een tweede, en veel vaker voorkomende spijt, is de spijt van het (veel) te lang doorgaan met een dier, terwijl de situatie eigenlijk al onhoudbaar was. Deze spijt komt boven nadat het dier is ingeslapen (of spontaan is doodgegaan). Voor het dier is de tweede vorm van spijt in ieder geval veel erger!

Tot slot: het verhaal van Clinto

Eigenlijk is er twee keer besloten over Clinto. De eerste keer toen hij bijna 14 jaar oud was. Clinto had een gezwel in zijn nek en dat bleek na onderzoek kwaadaardig. Ik heb het gezwel verwijderd, maar helaas kwam het terug. Of beter gezegd: het was niet in zijn geheel verwijderd. Daardoor kwam de vraag boven: “Gaan we deze krasse knar nog een keer opereren, of wachten we af tot het op één of andere manier niet meer gaat en laten we hem dan inslapen?” Dat laatste is gewoon goed te verdedigen, want niemand is verplicht zo’n oude hond nog te opereren. Het maakt je geen slecht baasje als je dat te ver vindt gaan. De levensverwachting is niet hoog meer, puur vanwege de leeftijd. Een wat zakelijke eigenaar omschreef het ooit als volgt: “Het is eigenlijk een investering van niets…” Wij hebben thuis besloten toch verder te gaan. Het achterliggende idee: leeftijd is geen ziekte en hij doet het nog prima verder. Bloedonderzoek wees ook niet op allerlei narigheid. Op dezelfde manier te werk gaan als de eerste keer, leek niet verstandig. Clinto is door de MRI-scan gegaan om een idee te krijgen hoe ver het gezwel was uitgebreid. Dit viel in die zin tegen dat de begrenzingen op de MRIbeelden slecht te zien waren. Maar ook hier geldt: je besluit iets en dat besluit wordt niet opeens een slecht besluit als het resultaat tegenvalt. Vervolgens is Clinto geopereerd door een collega die zich toegelegd heeft op kankerchirurgie. Na de operatie heeft Clinto voor de eerste en laatste keer in zijn lange leven op ons bed geslapen, zodat we hem in de gaten konden houden. Met veel pijnstilling en zorg is hij er doorheen gekomen en goed hersteld. Bij onderzoek bleek de hele tumor verwijderd. De tweede keer dat er over hem is besloten, was op een leeftijd van 15,5 jaar. Clinto had zijn achterpoten steeds minder onder controle, ook al wist hij dat goed te ‘verbergen’. Op een dag trof ik hem aan in een soort spagaat. Hij probeerde tevergeefs en piepend overeind te komen. Wat anabolen en pijnstillers hadden tijdelijk effect, want na enige tijd trof mijn vrouw hem weer hulpeloos aan. We voelden dat het moment van afscheid naderde, maar wanneer? We hebben drie zonen en besloten het principe van ‘meeste stemmen gelden’ te hanteren. Het klinkt weer raar als ik het opschrijf, maar als je bedenkt dat iedereen veel om hem gaf en niet zomaar voor inslapen zou stemmen, denk ik dat het een goed idee was. Het was in ieder geval concreet en meetbaar. De eerste twee stemmen waren snel binnen: twee zonen vonden dat het niet meer kon. Ik had allerlei gedachten over dingen die nog goed gingen: hij at nog heel goed, hij dronk goed, hij won het in een gevecht nog steeds van de andere, veel jongere hond (om daarna weliswaar een half uur bekaf te zijn, maar toch). En misschien wel het belangrijkste: als hij dan weer in de benen was geholpen, liep hij harder dan ik! Toen ik hem echter snel daarna weer aantrof in zijn hulpeloze toestand, en deze keer bovendien in een forse hoeveelheid al opgedroogde ontlasting, viel het kwartje. Ik wilde niet dat hij nog een keer misschien wel uren piepend moest proberen op te staan. Al die dingen die hij nog wél kon, telden hierbij niet mee. We zouden hem niet laten inslapen omdat hij nog goed at, dronk en vocht, maar we zouden hem laten inslapen vanwege zijn achterpoten. De twijfel sloeg toch ook weer toe, maar de wedervraag kwam ook direct. “Als dit dan niet genoeg is, wat dan wel? Hoe vaak precies (concreet) wil ik hem nog in de opgedroogde hondenpoep vinden om wel te besluiten dat het mooi is geweest? Twee keer? Tien keer?” Het antwoord werd NUL keer. Hiermee was ik de derde voorstemmer en hebben we besloten Clinto te laten inslapen. De twee overgebleven tegenstemmers hadden niet veel overtuiging nodig. We hebben onze ‘lelijke kruising’ thuis laten inslapen. Hebben we spijt gehad? Nee, hij verdiende het niet zo verder te tobben. Hebben we verdriet gehad? Veel.

© 2012 Hugo van Duijn

Uitgegeven door AST farma B.V.

ISBN 9789081884006