Honden mogen om gedrag niet zomaar meer worden gedood

Belangrijk nieuws:
Honden mogen om gedrag niet zomaar meer worden gedood.

In het Besluit Houders van Dieren dat onlangs is ingegaan en
onderdeel is van de Wet Dieren staat dat honden, katten en
aangewezen ganzen alleen nog maar gedood mogen worden in de hieronder aangewezen gevallen a. tot en met e.

Bij geval e. staat omschreven dat een dier gedood mag worden
vanwege ‘niet te corrigeren’ gevaarlijke gedragskenmerken.

In de uitgebreidere uitleg over dit artikel 1.10 staat “Bovendien moet het gevaar niet kunnen worden weggenomen door trainingen en het volgen van cursussen”.

Dat betekent dat vanaf het ingaan van dit besluit een hond niet meer mag worden gedood als er geen poging is ondernomen om het
gevaarlijke gedrag middels training en cursussen te corrigeren.
Letterlijk betekent dat een hond uit de opslag niet meer zoals
voorheen gedood mag worden, maar altijd de kans verdient op
training om te kijken of het gedrag te corrigeren is.

Dat betekent ook dat een dierenarts hier rekening mee dient te
houden en een hond niet mag doden omdat de eigenaar zegt dat zijn hond gevaarlijk is.
De dierenarts zal zich dan eerst op de hoogte moeten stellen van een gedragsdeskundige die vast gesteld moet hebben dat de
betreffende hond een gevaar is voor zijn omgeving en dan moet nog gekeken worden of het gedrag van de hond middels training en
cursussen niet te veranderen is.
Hoe dat laatste vast te stellen is zonder training lijkt ons moeilijk.

En ook dierenasielen en andere honden-opvangen mogen een hond zonder dat deze een kans op training heeft gehad, niet meer doden om zijn gedrag.

Als dit artikel 1.10 daadwerkelijk nageleefd gaat worden is dit een enorme vooruitgang in het rechtvaardig behandelen van de hond.

§ 3 Doden van dieren

Artikel 1.9 Toepassingsbereik

Als diercategorieën als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de wet worden aangewezen ganzen, honden en katten.

Artikel 1.10 Gevallen waarin dieren mogen worden gedood

Als gevallen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de wet worden aangewezen gevallen waarin:

  • een dier wordt gedood ter beëindiging of voorkoming van onmiddellijk gevaar voor mens of dier;
  • een dierenarts heeft vastgesteld dat doden in het belang van het dier is;
  • dat doden bij of krachtens enig wettelijk voorschrift of ingevolge een EU-verordening is voorgeschreven;
  • een dier wordt gedood ter beëindiging van ondraaglijk lijden van het dier;
  • een dier wordt gedood vanwege niet te corrigeren gevaarlijke
    gedragskenmerken.

 

Artikel 1.10 Gevallen waarin dieren mogen worden gedood

In deze bepaling worden op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de wet de gevallen aangewezen waarin het is toegestaan dieren
behorende tot de in artikel 1.9 aangewezen diercategorieën te
doden.
De gevallen zijn aangewezen met het oog op brede toepassing bij
alle dieren.
Zoals echter is toegelicht in paragraaf 4.4 wordt eerst ervaring
opgedaan door middel van het aanwijzen van een beperkt aantal diersoorten.
Naar aanleiding van opgedane ervaring, of van uitbreiding van de aangewezen diercategorieën kan de lijst met aangewezen gevallen waar nodig worden aangevuld.

Bij het in onderdeel a genoemde geval, ter beëindiging of
voorkoming van onmiddellijk gevaar voor mens of dier, moet
gedacht worden aan noodsituaties waarin direct gehandeld moet worden om een mens of een dier te beschermen.
Het in onderdeel b opgenomen geval, ter beëindiging van
ondragelijk lijden van het dier, is onder meer aan de orde wanneer sprake is van zodanig lijden van het dier dat het te lang zou duren om de gang naar de dierenarts te maken.

Wanneer in Europese of nationale regelgeving het doden van een dier is voorgeschreven, heeft daarbij de afweging plaatsgevonden of het doden in dat geval noodzakelijk is.
Deze afweging hoeft in het kader van dit artikel niet opnieuw plaats te vinden.
Daarom is het op grond van onderdeel c toegestaan een dier te
doden, indien dat doden bij of krachtens enig wettelijk voorschrift of ingevolge een EG-verordening verplichtend is voorgeschreven.

In onderdeel d is voorzien in het geval waarin een dierenarts heeft vastgesteld dat het doden in het belang van het dier is.
Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin een dier ernstig ziek is en het dier, door het te doden, een lijdensweg wordt
bespaard.

De constatering dat het doden in het belang van het dier is,
is voorbehouden aan een dierenarts omdat deze over de kennis
beschikt die noodzakelijk is om een dergelijke beslissing te kunnen nemen.

Van niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken, genoemd
onder e, is sprake indien door een deskundige is vastgesteld dat het dier een gevaar voor zijn omgeving oplevert.
Bovendien moet dit gevaar niet kunnen worden weggenomen door het volgen van cursussen of trainingen met het dier.

Bronvermelding: Hulp in beslaggenomen honden